Toetsing positieve cashflow
De eerste fase van de voorlopige surseance blijkt in de praktijk doorslaggevend te zijn.
De door de Rechtbank benoemde bewindvoerder toetst direct na het verlenen van de voorlopige surseance, of minimaal de lopende verplichtingen door de onderneming kunnen worden bijgehouden. Onder lopende verplichtingen worden in dit verband verstaan alle vaste verplichtingen die de onderneming heeft in een bepaalde periode. Daartoe zal de bewindvoerder overtuigd moeten worden dat de inkomsten van de onderneming de lopende verplichtingen overtreffen, waarbij geen rekening behoeft te worden gehouden met de aanwezige schulden van de onderneming, die zijn ontstaan voor de datum waarop de voorlopige surseance is verleend. De schulden worden dus letterlijk bevroren. Het onderbouwen van een positieve cash-flow kan bijvoorbeeld met een goede liquiditeitsbegroting.
Wanneer mocht blijken dat de lopende inkomsten kleiner zijn dan de lopende verplichtingen, hetgeen vaak kan voorkomen, dan is de bewindvoerder genoodzaakt om de Rechtbank te verzoeken, direct de surseance om te zetten in een faillissement. Immers, een surseance mag er niet toe leiden dat er in zijn totaliteit per saldo alleen maar schulden bijkomen, nadat de surseance voorlopig is verleend.
Een bedrijf dat in de kern niet meer levensvatbaar is zal de toetsing door de bewindvoerder dan ook niet kunnen doorstaan. En dat is de belangrijkste reden dat vaak een surseance direct wordt gevolgd door een faillissement.
Uit het vorenstaande blijkt dat het noodzakelijk is om alvorens een surseance aan te vragen, de onderneming zelf de hiervoor genoemde toetsing van de lopende inkomsten en de lopende verplichtingen te laten uitvoeren, opdat teleurstelling wordt voorkomen. Daarvoor behoeft enkel een rekenexcercitie uitgevoerd te worden, waarbij een adviseur de ondernemer behulpzaam kan zijn. Overleg met de bij de onderneming betrokken accountant is daarbij ook gewenst.
Advocaten verzuimen nog wel eens hun cliënten te adviseren een goede rekenexcercitie uit te voeren voordat zij overgaan tot het indienen van het surseanceverzoek. Ook blijkt uit de praktijk dat advocaten nog wel eens blind willen vertrouwen op de door de ondernemer verstrekte financiële informatie, welke achteraf onjuist kan blijken te zijn.